logo adda ruimtelijk denken klein

Architectuurnota Groningen
Architectuurnota Groningen

Lezing op uitnodiging van de gemeente Groningen ter gelegenheid van de presentatie van de nieuwe architectuurnota “Tekenen voor de Stad”.

Groningen heeft een architectuurnota. Een degelijke, bij vlagen bevlogen nota waarin de gemeente zijn architectuurbeleid ontvouwt. Als praktiserend architect ben ik vooral geneigd te denken: “Wat kunnen we ermee?”, “Welke gevolgen heeft deze nota voor ons dagelijks werk?” en “Welke kansen liggen erin verborgen?” Als onderdeel van een groot netwerk van bij de stad en haar bouwactiviteiten betrokken personen vroeg ik me ook onmiddellijk af: “Zit Groningen te wachten op een architectuurnota?”

Groningen, een van de steden waarvan Adriaan Geuze vorig jaar in een lezing beweerde dat het er zo’n beetje vanzelf goed ging. Terwijl er in andere steden enorm aan getrokken moet worden. Groningen met zijn architectuurmanifestaties en spraakmakende projecten, waar het gebouw van de Academie van Bouwkunst, toen die in nood verkeerde, aan de stad geschonken werd door het architectuurminnende bouwnetwerk, dat het architectuuronderwijs van wezenlijk belang voor de stad achtte.

Voordat ik naar Groningen kwam werkte ik in Brussel. Met architectuurtijdschriften probeerde ik enigszins op de hoogte te blijven van wat zich in Nederland afspeelde. In één ervan verscheen een artikel over de Groninger methode, een stuk over het beleid van wethouder Gietema en de gevolgen voor de stad. Bij het lovende artikel stond een foto afgedrukt die mij verbaasde. In die tijd kwamen er nauwelijks mensen voor op de architectuurfoto’s, maar bij dit artikel stond een foto van een cafétafel, met veel glazen bier erop, waaromheen een aantal vrolijke personen die blijkbaar met elkaar bezig waren de ambities van de toen nog ongeschreven architectuurnota van Groningen gestalte te geven. Voor mijn Belgische collega’s leek deze gang van zaken volstrekt normaal, maar naar Nederlandse maatstaven was er in Groningen blijkbaar iets wonderlijks aan de gang. Twaalf jaar later maak ik ook onderdeel uit van dat architectuurminnende netwerk in Groningen. Vanuit een bureau, gevestigd in Beilen (tot grote ergernis van Ypke die elke keer wanneer ik hem tegenkom opent met de vraag: “Waarom in Godsnaam Beilen?”), werken we in de stad en via de Academie, welstand, de BNA en de dienst ervaar ik keer op keer hoe uitzonderlijk groot de betrokkenheid van velen bij een bloeiend architectuurklimaat is. We zien de bijzondere resultaten en je vraagt je af wat een architectuurnota hieraan kan verbeteren.

In het eerste hoofdstuk wordt deze vraag beantwoord. Er wordt althans melding gemaakt van een veranderende bouw- en planningspraktijk met gewijzigde verhoudingen tussen de betrokken partijen. Een nieuw en grillig proces waarin de invloed van de overheid afneemt ten opzichte van andere partijen zoals grondbezitters, investeerders, projectontwikkelaars en woningcorporaties. En de gemeente, als opdrachtgever of grondbezitter, steeds minder bepalend is voor de realisatie van architectonische en ruimtelijke kwaliteit. Tegelijkertijd wordt haar rol op andere terreinen urgenter: als bindend element tussen partijen, overdrager van kennis en bewaker van kwaliteit. Dus zullen er er nieuwe instrumenten moeten worden ontwikkeld waarmee we in die veranderende rolverdeling opnieuw kwaliteit kunnen bewerkstelligen, dat is volgens mij de hoofdboodschap van de nota. En daartoe worden ambities geformuleerd, handreikingen gedaan en wordt gestimuleerd. Voor architecten is die ambitie van de gemeente heel waardevol en stimulerend. Met veel afbeeldingen van de resultaten van de afgelopen jaren raken hopelijk alle goedbedoelende betrokkenen geïnspireerd en blijft Groningen ook de komende decennia een voorloper waar het als vanzelf goed zal blijven gaan. Maar wat als de vonk niet overslaat. Zijn woorden als inspireren en stimuleren dan niet te licht en te vrijblijvend.

Voor het welslagen van de nota is het mijns inziens nodig aan twee zaken aandacht te schenken die onderbelicht blijven. De eerste is de vraag naar de juistheid van de vraag. Ik mis een grondige analyse van de huidige situatie: Wat is er nu werkelijk veranderd ten opzichte van ‘vroeger’ en hoe pakt dat nu concreet uit. Waar gaat het echt mis en waarom? In de nota wordt de nieuwe situatie als bekend verondersteld en voor waar aangenomen. En misschien is die dat ook. En is de situatie in Groningen niet anders dan in heel het land. Maar wellicht verdient het ook aanbeveling om deze toestand eens kritisch onder de loep te nemen en te bezien of de nieuwe rollenverderdeling al dan niet een fait accompli is. Net als de architecten zichzelf continu opnieuw moeten uitvinden om niet tot gevelartiesten te degraderen, zou de gemeente zich moeten afvragen of de kracht en kwaliteit van de dienst RO, en misschien wel in het bijzonder van de ontwerpende afdeling, sterk genoeg is om ook in nieuwe tijden zijn mannetje te staan. Ook in een veranderende bouwwereld, waarin de overheid inderdaad een minder vanzelfsprekende machtspositie en weinig middelen heeft, zal zij wel degelijk macht kunnen afdwingen dankzij de kwaliteit van het eigen apparaat en de mate waarin dit apparaat steekhoudende, maatschappelijk relevante en daardoor in feite ook markttechnisch relevante ruimtelijke visies weet te ontwikkelen cq. op hoog niveau tegenspel weet te bieden aan de diverse partijen waarmee ze moet samenwerken.

Het tweede punt dat mijns inziens meer aandacht verdient is het instrumentarium waarmee we in de nieuwe situatie aan het werk kunnen gaan. Concrete, zo nodig nieuwe middelen, processen, acties waarmee we de geschetste nieuwe situatie te lijf kunnen gaan. De intense stad wordt in de nota meerdere malen genoemd als een geslaagd en voor herhaling vatbare manifestatie. Mijns inziens had dit vooral te maken met een herdefiniëring van de rollen in het spel. Niet lijdzaam wachten tot je aan de beurt bent en dan zien welke speelruimte je hebt, maar het proces zodanig op z’n kop zetten dat nieuwe verhoudingen en rollen ontstaan. Marktpartijen en architecten kunnen aan de slag op aangewezen locaties, zonder bestemmingsplanbeperkingen en, bij een beloftevol resultaat, faciliteert de gemeente. Het thema “laagbouw in hoge dichtheden” lijkt een veelbelovend vervolg. Over vergelijkbare nieuwe instrumenten zouden we het moeten hebben. Deze kunnen gevonden worden in samenwerking met andere partijen.

Er worden samenwerkingsverbanden genoemd die al bestaan zoals met GRAS, de opleidingen en de lokale architectenbureaus. Deze zijn soms al veel hechter en intensiever dan beschreven staat. Er vindt een gestructureerd overleg plaats tussen Academie van Bouwkunst en de dienst om thema’s en locaties door studenten in ateliers te laten bewerken die ook op de agenda van de gemeente staan. Zo zijn de afgelopen jaren onder andere de Eemskanaalzone, de sprong over het Winschoterdiep richting Meerstad, het tweede maaiveld, de Euroborg en de A7-entree van de stad ontwerpopgaven geweest.

Andere samenwerkingen zijn bezig intensiever te worden, zoals die met de lokale bureaus. Een aantal gesprekken met de gemeente heeft onder andere geleid tot het ‘ontwerpcafé’, een bijeenkomst waarop architecten hun visie geven op de ontwikkeling van de stad. Met een eerste geslaagde oefening rondom de Noordwand van de Grote Markt werd hiervoor in oktober de aftrap gegeven. Het levert tenminste drie dingen op: een geïnspireerde discussie onder ontwerpers, inzicht bij de gemeente over de ontwerphoudingen en –kwaliteiten van de deelnemende bureaus en mogelijkerwijs goede ideeën voor de te onderzoeken locatie. Het zal hierbij zaak zijn te waken voor een te vrijblijvend contact, waarbij de ideeën van de lokale architecten niet verder komen dan het café.

De BNA is, als vertegenwoordiger van zo’n 80% van de bureaus, de aangewezen gesprekspartner voor de gemeente en wil zijn eigen rol daarin voor de toekomst ook verder ontwikkelen. Momenteel is zij bezig met een inventarisatie van meningen en ervaringen van lokale architecten over het werken met de gemeente. Een gesprek met Arno Muis en Niek Verdonk is al gepland. Hoewel de enquête nog niet is afgerond, zullen ook de verschillen tussen het officiële beleid van de gemeente, zoals verwoord in de nota, en de gemeentelijke praktijk zichtbaar worden. De BNA wil zich met de gemeente inzetten om die kloof te verkleinen. Speciale aandacht is er daarbij voor de rol van de gemeente bij onderwerpen als architectenselectie voor eigen opdrachten en die van derden, het terugdringen van disproportionele eisen bij Europese aanbestedingen, welstand en het vooroverleg met de gemeente.

Daarnaast juicht de BNA het inzetten van prijsvragen toe en ondersteunt zij de oproep van de stadsbouwmeester om jonge architecten een kans te geven. Een geschikte locatie en opgave voor de volgende editie van de BNA Jonge Architectenprijsvraag, die door de gemeente al is toegezegd, zou een mooie concrete actie zijn. Met deze oproep besluit ik mijn bijdrage van vanavond.