logo adda ruimtelijk denken klein

Leisure landscape
Leisure landscape

Lezing ter gelegenheid van de dag van de architectuur (thema: tijdelijk verblijf)

Uit een hopelijk goedbedoelde wens het landschap te behouden, is in Nederland decennia lang een defensieve planologie bedreven. Een planologie waarbij gedicteerd werd waar wel en waar niet gebouwd mocht worden. Dit denken in rode contouren heeft geleid tot defensieve strategieën, waarbij telkens als er dan toch weer iets nieuws moest komen, het minst kwetsbare of minst zichtbare gebiedje aan de rand van de stad of de dorpskom werd opgeofferd voor woningbouw, bedrijvigheid of recreatie. Het was een manier van denken waarbij ervan uitgegaan werd dat bouwen per definitie slecht zou zijn en eigenlijk voorkomen zou moeten worden. En als het echt niet anders ging, dan maar op een plek waar het zo weinig mogelijk kwaad kon en liefst aan het oog onttrokken.

In het landelijke gebied concentreerde de discussie zich vooral op ontwikkelingen in de dorpen en aan de dorpsranden. Er werd weliswaar compact, rondom de kernen gebouwd, maar er kon niet worden voorkomen dat dit op ‘ondorpse’ wijze plaatshad. Open ruimte, restgebiedjes, rafelranden en andere voor het dorp zo karakteristieke leegte werd ingevuld. Planmatige uitbreidingen met standaardoplossingen en particuliere dromen op meestal te kleine kavels vormden de nieuwe dorpsranden. Aldus ingeperkt in strakke beleidskaders is het niet verwonderlijk dat recente dorpsuitbreidingen weinig of geen ruimtelijke kwaliteit hebben toegevoegd aan het dorp en het landschap.

Ook sociaal-economisch gezien is er iets wonderlijks gebeurd. Met het oplossen van het voorheen onlosmakelijke verband tussen dorp en agrarisch ommeland verdwijnen ook de hechte relaties tussen de bewoners. Vrijblijvende vriendelijke relaties tussen buren vervangen het verplichtende noaberschap. Als figuranten bewonen nieuwe en oude bewoners een dorpsdecor, dat dankzij de nieuwbouw steeds minder als zodanig herkenbaar is.

Het is op zijn minst te hopen dat deze dorpsontwikkelingen eraan bijgedragen hebben dat er elders landschap gespaard gebleven is, in de groene contramal van de rode contour. Maar ook dat is de vraag. Zelfs het contourenbeleid heeft niet kunnen voorkomen dat in het buitengebied allerlei ontwikkelingen plaatshebben die wellicht economisch wenselijk of zelfs noodzakelijk zijn, maar die doorgaans afbreuk doen aan de ruimtelijke of cultuurhistorische kwaliteit van het landschap. Zo beslaan niet als ‘rood’ gekwalificeerde recreatieterreinen ondertussen oppervlakken vergelijkbaar met de oude dorpen en breiden de nog praktiserende boeren hun erven uit tot kleine bedrijventerreinen.

Nieuw beleid

In reactie op de planmatige dorpsuitbreidingen wordt momenteel veel aan ontwikkelingsstrategieën gewerkt die gefundeerd zijn op de oorspronkelijke ontginningswijzen en nederzettingspatronen. Veel meer dan voorheen kan hiermee worden ingespeeld op de specifieke kwaliteiten van de plek en eventueel de initiatieven van de dorpsbewoners. Maar hoe gevoelig ook ingebed in een bestaande dorpsstructuur zijn ook deze strategieën eindig in hun opnamecapaciteit. Als de dorpsranden zijn bereikt en de linten gevuld, terwijl er nauwelijks kwaliteit blijkt te zijn toegevoegd, wordt het tijd de bakens te verzetten en wellicht nieuwe, organisch groeiende nederzettingsstructuren te ontwikkelen. Los van die dorpen, in en samen met het landschap.

Na jaren van defensieve planologie wordt met de Nota Ruimte de deur geopend om in de buitengebieden te gaan bouwen. Naast natuurontwikkeling en landbouw mag er nu ook in het landschap gewoond worden. Dit haalt de druk van de dorpen en biedt kansen voor nieuwe verbanden tussen wonen, natuurontwikkeling en agrarische bedrijvigheid. Het gevaar loert echter dat met pure consumptie van het landschap de meest waardevolle gebieden als eerste worden ontwikkeld, de toegankelijkheid van deze gebieden vermindert en er opnieuw weinig nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd. Welke condities zijn nodig om het Nederlandse landschap niet te laten verworden tot een verzameling privé-tuinen? Hoe kan bewoning samen op gaan met landschapsontwikkeling? Is een volgende kolonisatie van het landschap denkbaar met een impact als die van de eerste ontginningen? Een kolonisatie die niet alleen een nieuwe betekenislaag in het landschap schrijft, maar ook verdwenen landschapsgeschiedenis weer leesbaar maakt?

Nieuwe ontginningen

Geholpen door demografische prognoses voor de komende decennia die eerder stagnatie en krimp dan groei van de dorpen laten zien, lijkt de verstedelijking van de dorpen zijn langste tijd te hebben gehad. Terwijl de vraag naar nieuwbouwwoningen in de dorpen stagneert, is er een aantal ontwikkelingen gaande ten aanzien van het wonen in het landelijk gebied.

Ten eerste is er een groeiende groep mensen voor wie het mogelijk is permanent recreatief te wonen. Dit betreft niet alleen vitale ouderen die de stad verlaten om te gaan ‘drentenieren’, maar ook mensen met werk dat zij, dankzij technologische ontwikkelingen, op elke plek kunnen doen. Ten tweede groeit de groep Europese tweede huizenbezitters gestaag. In Denemarken, het land in West-Europa met de meeste tweede woningen, beschikt meer dan 50% van de bevolking over een tweede woning. Nederland heeft nu nog relatief het laagste aantal tweede woningen. Die achterstand wordt echter snel ingelopen. Uit recente onderzoeken blijkt dat circa 300.000 huishoudens overwegen in de komende tien jaar een tweede huis aan te schaffen. Ze vormen de groep die in tijden van economische stagnatie, maar met voldoende geld op de spaarrekening, in plaats van een buitenlandse vakantie kiest voor de zekerheid van een tweede woning. Waar het bezoek aan bungalowparken sterk terugloopt (een week all inclusive naar Turkije kost minder dan een weekje Schiermonnikoog), neemt het tweedewoningbezit snel toe. Goedkope vliegtickets en lage grond- en huizenprijzen in Zuid- en Oost-Europa zullen velen doen besluiten hun bouwplannen in het buitenland te verwezenlijken. Een belangrijk deel van de tweede woningen zal echter waarschijnlijk in het ‘leisure landscape’ van Noord-Nederland worden gebouwd. Daarbij is het verschil tussen tijdelijke of permanente bewoning langzaamaan niet meer te maken. Voor velen is de tweede woning het hoofdverblijf geworden. Betekenen deze ontwikkelingen een kans of een bedreiging? Zijn de vragen van tijdelijke of permanente bewoning, van wonen, werken of recreëren, nog relevant of kunnen we ons beter concentreren op de vraag hoe een en ander het bestaande landschap kan verrijken?

Bedreigingen zullen deze ontwikkelingen vooral opleveren, wanneer men ze aan hun lot overlaat en hooguit probeert met restrictief beleid wat dammen op te werpen. Dat zal ten koste gaan van ruimtelijke en cultuurhistorische waarden, zonder daar iets voor in de plaats te stellen. Regie, met rood-groene strategieën van offensieve in plaats van defensieve aard, biedt juist de kansen om bestaande knelpuntsituaties tot een oplossing te brengen en anderzijds nieuwe collectieve kwaliteiten duurzaam aan het landschap toe te voegen. Ofwel: recreatiewoningbouw als eigentijdse ontginningswijze ter verhoging van de kwaliteit en vergroting van de leesbaarheid en toegankelijkheid van het openbare landschap.

*******************************************************

project soort

lezing

bestanden

Leisure landscape (Eng.)

links

Cahier #5: Leisure Landscape – Recreatief wonen als nieuwe ontginning