Artikel op Opinie-pagina in Dagblad van het Noorden
Met de titel “Oldambster erfgoed verdient toekomstplan” van 14 juni trokken de schrijvers met hun artikel op de opiniepagina direct mijn aandacht. De situatie die zij beschrijven is herkenbaar. Vele agrarische bedrijven vergroten in schaal, anderen stoppen ermee en daarbij komen boerderijen vrij. In gebieden als het Oldambt, maar ook elders in de Provincie is het lastig om voor de vaak kolossale schuren nieuwe passende invullingen te vinden. Tel daarbij de aardbevingsproblematiek en de verplichte asbestverwijdering nog op en het mag helder zijn dat veel eigenaren van deze beeldbepalende boerderijen moeite hebben hun panden in goede staat van onderhoud te houden. Als gevolg hiervan raakt dit cultureel erfgoed in verval en staat het voortbestaan ervan onder druk. Vervolgens stellen de schrijvers dat traditionele herbestemmingen met een agrarische, recreatieve of woonfunctie vaak niet meer mogelijk is en dat een nieuwe aanpak nodig is. Tot zover volg ik de schrijvers van het artikel. Maar vervolgens gaan ze wat mij betreft wel heel kort door de bocht door zes scenario’s voor te stellen die allemaal uitgaan van de verruïnering van de boerderijen. Voor toeristen best aardig zo’n ruïne, al dan niet van een kunstzinnige toevoeging of een informatiebord voorzien, voor flora en fauna interessant als ecologisch paleis, maar een toekomstplan voor behoud van het erfgoed kan dit toch niet genoemd worden. Verruïnering is juist wat gebeurt als je niets doet en het ingezette verval ongestoord verder laat gaan. Als we zover zijn dat we accepteren dat het cultureel erfgoed verdwijnt kunnen er vast leuke en nuttige dingen met de erven en de stenen bedacht worden, maar voor het zover is moeten we eerst alles op alles zetten om dit te voorkomen, lijkt me.
Daartoe zijn mijns inziens tenminste drie zaken nodig. De eerste is enige verruiming van bestemmingsplanmogelijkheden. Er mag doorgaans niet veel in de boerderijen in het buitengebied. Een soepeler beleid ten aanzien van dynamische bestemmingen kan helpen nieuwe wisselende, tijdelijke of permanente combinaties van functies te vinden. Gemeentelijk en Provinciaal beleid zijn, vanuit het idee de krimp te beperken, gericht toevoeging van woningen in de dorpskernen, niet in het buitengebied. Terwijl bijvoorbeeld combinaties van een aantal woningen en werk- of recreatieve functies levendige erven kunnen opleveren, waarvan ook de dorpsvoorzieningen profiteren (Zie ook: DAAD-ONIX-cahier #06 “Nieuwe Erven”, 2009). Maar ook op het gebied van mogelijke samenwerking tussen verschillende erven met diverse gedeelde belangen valt nog veel te onderzoeken. In de studie “Open de Tussenruimte” onderzochten wij in 2012, in samenwerking met Peter Kiers, de kansen voor vrijkomende agrarische bebouwing met de erven als knooppunten in verschillende, overlappende netwerken(energie, programma, bouw, financiering, exploitatie, etc.).
Het tweede wat nodig is is enige souplesse in de kaders ter bescherming van de cultuurhistorische waarden. De panden moeten, zoals Paul Meurs het tijdens het onderzoek “Levende monumenten in een leefbare regio” (Enno Zuidema en DAAD Architecten, 2015) noemde, wel ‘doorbestemd’ kunnen worden. Dat houdt in dat er in het interieur en exterieur wellicht aanpassingen moeten plaatsvinden die niet puur op conservering gericht zullen zijn en mogelijke ook als eigentijdse expressie van het nieuwe programma zichtbaar zullen zijn.
Tenslotte is er ontwerpkracht nodig om, samen met pandeigenaren, nieuwe gebruikers, overheden en erfgoedinstanties, tot vernieuwende programma’s op de erven te komen, energiehuishouding, asbest en versterking in een integrale oplossing mee te nemen, de mogelijkheden te verbeelden en door te rekenen en ontwerpen te maken die het erfgoed waardig zijn. Lukt dat allemaal niet, dan komt de ruïne vanzelf.