Hoofdstuk in het boek “Leven en werken in ruimte en tijd”, Stichting TIJD, 2006
Bewerking van tekst in jaarboek van de Academie van Bouwkunst Groningen, 2003-2004
Met titels die beginnen met “architectuur als…” geven de architectuurcritici doorgaans aan welke nieuwe trend de vorige opvolgt. Alsof er elk half jaar gekozen kan worden waarop architectuur zich nu weer moet richten. “Architectuur als proces” signaleert echter geen nieuwe mode vanuit de discipline zelf, maar een onvermijdelijke situatie waarin de architectuur gemanoeuvreerd lijkt te worden. Of architecten het leuk vinden of niet, architectuur is voor een belangrijk deel proces geworden. Er had ook “architectuur is proces” kunnen staan. Voor het overgrote deel van de beroepsgroep is dat geen aangename ontwikkeling. De architecten hebben hun centrale rol in het ontwerp- en bouwproces verloren. Behalve adviseurs, opdrachtgevers en projectmanagers rukken ook de eindgebruikers op in het ontwerpproces. Op het verlies aan grip op het ontwerp wordt ofwel met een vlucht vooruit gereageerd door zich terug te trekken op een nog kleiner expertiseveld en daar superspecialist te worden ofwel er wordt middels participatieve processen geprobeerd de andere partijen mee te krijgen in de gewenste richting. Dit laatste is per definitie ingewikkeld, simpelweg omdat de belangen zelden sporen.
Er zijn in de geschiedenis enkele momenten geweest waarop architecten daadwerkelijk hebben geprobeerd het ontwerpproces te democratiseren en invloeden van buitenaf verwelkomden. De meeste van de projectvoorstellen bleken te utopisch of zijn ondertussen ingehaald door de tijd. Een tweetal procesarchitecten van het eerste uur zijn beiden rond de tachtig en zijn nog dagelijks bezig hun idealen te verwezenlijken. Voor de architecten Kroll en le Roy is architectuur proces. De factor tijd is cruciaal in hun werk. De projecten waren al begonnen voordat zij eraan deelnamen en zullen zich nog lang verder ontwikkelen nadat de ontwerpers het veld geruimd hebben. Van beiden startte ca. dertig jaar geleden een belangrijk project. Voor Kroll was dit het complex met studentenwoningen te Woluwé St. Lambert in Brussel, voor le Roy de ecokathedraal te Mildam. Vanuit de vraag hoe architectuur en tijd zich tot elkaar (kunnen) verhouden worden beide projecten tegen het licht gehouden.
La Mémé
Het is dit jaar dertig jaar geleden dat in de wijk Woluwé St. Lambert te Brussel het studentenwoningencomplex la Mémé[1] van de Belgische architect Lucien Kroll werd opgeleverd. Of beter gezegd: het is dertig jaar geleden dat de bouw werd stilgelegd, Kroll het verder uitvoeren van zijn ontwerpwerkzaamheden aan het complex belet werd en hem zelfs de toegang tot de bouwplaats ontzegd werd. Er is destijds veel gezegd en geschreven over het verloop van dit wonderlijke project. Duidelijk is dat een modern architectuurproject waarin de factor Tijd met open armen werd ontvangen ongewenst was.
Begin jaren zeventig ontwierp Kroll, als architect gekozen door de studenten, een wijk voor studenten met onder andere het gebouw ‘la Mémé’ (Maison Médicale). Kort na de oplevering verscheen er een storm van publicaties over dit complex waarin het een nog niet geheel afgebroken volksbuurt werd genoemd, een grote stapel rotsen met afgestompte hoeken, ruïnes die door begroeiing werden heroverd, een dikke spons doorkruist met in- en uitwendige circulaties, etc. Een groot gedeelte van de serieuze architectuurkritiek had er geen goed woord voor over; anarchitectuur werd het genoemd, een architectuur die geen architectuur meer zou zijn, onzinnig gebral, overgave aan de wansmaak. Anderen bejubelden het complex als de eerste deconstructivistische architectuur waarin moderne esthetische principes als heterotopia en open vorm werden aangesproken.
Kritiek
Het meest kritische artikel kwam van de hand van Geert Bekaert in het tijdschrift Plan. Hij stelde dat het gebouw minder met architectuur dan met literatuur te maken had. Dat het gebouw een kritiek op het modernisme verkondigde waarmee je het eens kunt zijn of niet, maar dat het niets meer was dan die boodschap. Hij verweet de architect van het complex de architectuurprofessie te hebben verkwanseld aan de gebruikers. Door hen actief in het ontwerpproces te laten deelnemen zou Kroll zich van buitenaf laten legitimeren in zijn wens te ontsnappen aan zijn situatie, zijn professionaliteit en kunstenaarschap. Met dit ontwerp plaatste Kroll zich volledig buiten de architectuurgeschiedenis en sloeg een richting in die het einde van de (autonome) architectuur zou inluiden, aldus Bekaert. Om de officiële architectuur te redden zou het het beste zijn over de anarchitectuur die hier geproduceerd was verder te zwijgen.
Francis Strauven vroeg zich in een artikel in Wonen TABK[2] uit 1976 af of thema’s als vrijheid en pluraliteit, wanneer zij uitgesproken formeel worden geprogrammeerd, niet precies het tegenovergestelde zouden doen van wat zij beogen. Kan architectuur worden opgenomen in de spontaniteit van het leven, elke dag anders zijn? Na dertig jaar kan nu een antwoord op die vragen worden gegeven. Alhoewel het project paradoxaal genoeg is voorgedragen te worden opgenomen op de monumentenlijst, is het de enige naoorlogse wijk die ondertussen niet aan herstructurering toe is. La Mémé bevindt zich vanaf de oplevering in een permanente, spontane staat van levendige herstructurering. Met een verbazingwekkend gemak heeft het complex zich kunnen aanpassen aan alle veranderende woon- en gebruikerswensen.
time-based-architecture
Oorspronkelijk volgeprogrammeerd met groepswoningen, studio’s en voorzieningen ten behoeve van de studenten zijn de gebouwen thans gevuld met kinderdagverblijven, individuele appartementen, gezinswoningen, winkels en cafés. In 1979 is er onder de wijk door een metrolijn aangelegd met een door Kroll ontworpen station. Het landschap bleek in staat een dergelijk grootschalige ingreep te kunnen opnemen. Nu, dertig jaar na de oplevering, ontwikkelt het project zich nog steeds, zoals bedoeld was. Grotendeels aan het zicht en de controle van de architect onttrokken, maar toch… Analoog aan de time-based-arts (kunstvormen waarin de voortschrijdende tijd een rol speelt) zou je bij dit project kunnen spreken van time-based-architecture. Architectuur die de factor tijd nodig heeft om haar kwaliteiten te tonen.
SAR
Voorwaarde hiervoor is ongetwijfeld de onderliggende SAR-methodiek geweest die hier, in tegenstelling tot bij veel andere SAR-projecten, nergens knellend is gebleken. Belangrijker is wellicht echter dat de onregelmatige draagconstructie, de ruimtescheidende elementen en de gevel, bestaande uit een schier eindeloze hoeveelheid verschillende elementen, volledig onafhankelijk van elkaar zijn ontwikkeld en uitgewerkt. Samen met de sparingen op verschillende plaatsen in de betonnen vloervelden maakt deze organisatie functionele en ruimtelijke aanpassingen in alle richtingen eenvoudig mogelijk.
In zijn opzet was het project een manifest, een reactie op het modernisme en had het, zoals o.a. Bekaert beweerde, aanvankelijk wellicht geen intrinsieke bestaansreden buiten de afwijzing van dit modernisme. Dertig jaar later valt te constateren dat het project, zoals vele andere projecten die Kroll sindsdien onder handen gehad heeft, is uitgegroeid tot een bloeiend stadslandschap dat nog dagelijks is opgenomen in ‘de spontaniteit van het leven’. Dieter Besch heeft la Mémé in het boek ‘componenten 2’ [3], vanwege het heterogene beeld en de talloze omkeringen en verdraaiingen in het ontwerpproces, het eerste deconstructivistische bouwwerk genoemd en het een plek gegeven in de architectuurgeschiedenis. La Mémé blijkt ook architectuur te zijn. Niet een volledig door de architect gecontroleerde architectuur, maar één die zich ontwikkelt en herschrijft.
Complexiteit
Kroll omarmt het begrip complexiteit. Analoog aan natuurlijke systemen zullen zijns inziens ook leefomgevingen krachtiger worden en dus beter in staat zijn zich te handhaven en te blijven ontwikkelen naarmate de complexiteit ervan toeneemt. Het verhaal van Kroll is dan ook een vertrekpunt, een uitnodiging aan alle betrokkenen om actief aan het ontwerp-, bouw- en gebruiksproces deel te nemen. Toekomstige bewoners, bouwvakkers, bureaumedewerkers en techneuten. Niet om één op één te bouwen wat de bewoners willen, maar om een zo rijk mogelijke geschiedenis te laten ontstaan, liefst nog voordat het project gebouwd is. Het project heeft zelfs in het ontwerpproces al zijn eigen geschiedenis gemaakt. De onderdelen van het ontwerp- en productieproces komen niet samen in een homogene eenheid, maar alle sporen van het totstandkomingproces blijven zichtbaar in het voltooide gebouw. Het gebouw belichaamt nadrukkelijk de eigen ontstaansgeschiedenis in de hoop dat zoveel mogelijk bouwers, bewoners en gebruikers zich ermee kunnen identificeren. Deze dimensie, die je normaal slechts in oude steden aantreft, wordt in het hedendaagse ontwerpen vrijwel altijd geneutraliseerd door een homogeniteitstreven.
Kroll beoogt eerder een leefomgeving op te bouwen die allen toebehoort en waaruit de architect zich na verloop van tijd kan terugtrekken zonder angst voor de toekomstige ontwikkelingen. Architectuur wordt gebruikt als katalysator om een creatief en sociaal proces, een gesprek, op gang te brengen dat tot in lengte der dagen doorgaat. Je zou kunnen zeggen dat in dit geval architectuur gebruikt wordt om een sociaal proces te legitimeren.
Kroll’s opvatting over wat architectuur is en hoe het tot stand komt wordt door weinig collega’s gedeeld. Het houdt een merkwaardige en voor architecten vaak moeilijk te bevatten tolerantie in tegenover alle situatieve kwaliteiten. Waar bewoners doorgaans de leken zijn die zich door de professional laten leiden en economische motieven of esthetische ongemakken meestal leiden tot vlotte sloop van bestaande bebouwing, vormt in de ogen van Kroll elk spoor, elk element, elk verhaal een betekenislaag die kan helpen de complexiteit te verhogen en die het derhalve verdient bewaard en gekoesterd te worden.
De structuren die voor hem belangrijk zijn, zijn die van het leven in de wijk; de ingesleten paden, de verhalen van bewoners, de verzamelplaats van de jeugd, de onofficiële routes, de zelforganisatie van de buurt. Vaak zachte, moeilijk te ontdekken kwaliteiten, het gefluister van de plek. Bij verschillende projecten in Europese steden nemen bureaumedewerkers gedurende enkele maanden hun intrek in de te transformeren wijk om deze kwaliteiten in kaart te brengen en de bewoners bij het proces te betrekken.
De getransformeerde buurten of gebouwen die bij dergelijke interventies ontstaan of nieuwbouwwerken worden door hem beschouwd als een tussenstadium in een toestand die moet evolueren en een eigen leven moet gaan leiden. Alle toevalligheden, onhandigheden en tegenstrijdigheden worden ingezet om de complexiteit te vergroten; om hoe dan ook verscheidenheid te laten ontstaan. Zelfs indien de verscheidenheid kunstmatig wordt bereikt, wil zij nog geen gesloten systeem zijn. Ze beoogt een ontwikkeling door de activiteiten van de bewoners, door aanvankelijk onmerkbare toevoegingen die geleidelijk aan steeds nadrukkelijker worden. En als er na de eerste bewoners andere volgen, is het nog altijd beter te leven met de beslissingen die door de vorige zijn genomen, dan met die van de architect. De gebouwen van Kroll moedigen aan tot verandering. Het is de kroon op zijn werk wanneer datgene teniet is gedaan wat ze eventueel nog op een “Kroll” deden lijken. De dag dat een Japanse fotograaf met zijn bureau belde, omdat hij de te fotograferen woonwijk Cergy Pontoise bij Parijs niet kon vinden en hij er middenin bleek te staan moet een van de meest vrolijke voor Lucien Kroll zijn geweest.
Ecokathedraal
Niet toevallig werkte Kroll in dit en andere projecten samen met de landschapsarchitect Louis le Roy, wiens werk volledig in het teken staat van de relatie tussen ontwerp en tijd.
Met het project in Brussel en andere uit dezelfde periode kreeg le Roy begin jaren 70 internationale bekendheid. In 1973 publiceerde hij het boek “natuur uitschakelen, natuur inschakelen” waarin hij uiteen zette wat de potenties van complexe systemen zijn en hoe monoculturen natuurlijke ontwikkelingsprocessen frustreren. Bij het project in Brussel, maar ook bij projecten in Parijs, Alençon, Wageningen, Groningen en Heerenveen, werkte hij samen met bewoners en studenten aan de totstandkoming van ‘wilde tuinen’. Gebieden waar werd onderzocht hoe natuurlijke processen en menselijk ingrijpen elkaar zouden kunnen versterken. Waarin alle mogelijke materialen werden toegepast: stenen, puin, hout, metalen, zelfs oude fietsen en naaimachines schijnen in Heerenveen in de grond te zitten. Met zijn projecten vervaagde de grens tussen natuur en cultuur, maar ook die tussen openbare en privé ruimte. Bewoners, leken in het ontwerp, werden ingezet om hun bijdrage aan de tuinen te leveren, om een deel van het publieke domein in te richten, zich de woonomgeving toe te eigenen. Le Roy zaaide letterlijk en figuurlijk systemen die sterk genoeg zouden moeten worden om zichzelf eindeloos in de tijd verder te ontwikkelen.
Het zal duidelijk zijn dat dit soort processen altijd op gespannen voet zullen staan met heersende politieke systemen. Voor de wethouder of de opdrachtgever is het doorgaans interessanter wat er binnen de vier jaar van zijn beleidstermijn tot stand kan komen dan wat er over honderd jaar kan zijn ontwikkeld. Nagenoeg alle projecten waarmee le Roy zich na 1964 heeft beziggehouden zijn dan ook vroeger of later stopgezet. Er is geen project dat zich zodanig heeft kunnen ontwikkelen dat het ongeacht welk ingrijpen dan ook verder gaat. Natuurlijk zullen altijd de verhalen de ronde doen over bewoners die in het weekend met bakkies achter de auto de planten uit de parken haalden om deze in hun eigen tuin te zetten, maar de werkelijke reden voor het mislukken van de projecten is dat zij zich simpelweg niet verdragen met de hedendaagse realiteit waarin beheersbaarheid en controle sleutelrollen spelen. En waarin de factor tijd in ontwerpprocessen altijd op nul wordt gesteld.
Alhoewel de tijd vol is van consumentgerichte bouw en individuele vrijheid zijn ontwikkelaars en gemeenten zelden of nooit geïnteresseerd in de vrijheid die le Roy voor ogen staat. Vrijheid die de erfscheidingsgrenzen doet vervagen en de creatieve potentie in ruimte en tijd stimuleert. Dat kan alleen maar tot anarchie leiden. Zo kwamen ook de shovels in Brussel en werd het terrein geëffend om er gazons op te kunnen aanleggen.
Het is wrang te moeten constateren dat op het moment dat de meeste le Roy tuinen weer keurig gladgeschoffeld zijn, juist begrippen als beheersbaarheid en controle hun impact lijken te verliezen en steeds meer onder druk komen te staan. Twee recente nummers van Archis[4] zijn opgehangen aan de thema’s ‘tijd’ en ‘open source’ en handelen over de beklemmende druk van de factor tijd in onze wereld, zelforganiserende processen, hands-on werkwijzen en verlies van het auteurschap. ‘Tijd’ en ‘open source’ zijn thema’s die een centrale rol spelen in het werk van le Roy. Op beide punten neemt hij een positie in die diametraal tegenover de gangbare ontwerppraktijk staat.
Tijd
Ten eerste de factor tijd. Bij het product dat een ontwerper geacht wordt te leveren is tijd meestal een lastige factor. Eerst is er te weinig tijd om een ontwerp te maken. Als het ontwerp af is (of de ontwerptijd op is), is het helder gedefinieerd en kan het voorzien worden van een prijskaartje en een planning. Gedurende de bouwtijd zijn verrassingen of nieuwe initiatieven zelden aangenaam, omdat zij altijd gemaakte afspraken over kwaliteit en tijd zullen ondermijnen. In een ideale situatie is de controle over het product totaal en de bouwtijd teruggebracht tot nul. Ook als de procesbewaking afdoende is geweest en het ontwerp herkenbaar is gebleven in het opgeleverde product, blijft tijd een lastige factor. Want dan begint de periode waarin de bewoners/gebruikers en het klimaat vrij spel krijgen om het ontwerp ‘om zeep’ te helpen.
Vanuit dit idee over tijd worden de architecten opgeleid. Hij is geslaagd in zijn missie als de door hem bedachte creatie aan het eind van de rit nog overeind staat. In de loop van zijn studie krijgt hij allerlei handige kunstjes en slimmigheden aangedragen om dit te bewerkstelligen. Van de tijd heeft hij alleen maar last. Soms wordt bewust ontworpen met de tijd. Als bijvoorbeeld materialen worden toegepast die op fraaie wijze verouderen (vergrijzend hout of ingesleten steen of metaal; het atelier van Joseph Beuys heeft een loden vloer die in de loop der tijd is gaan glimmen op die plekken waar hij het meest overheen slofte).
Maar ook wanneer bijvoorbeeld planten worden toegepast als gevelbekledingmateriaal. In al deze gevallen hebben we geduld nodig om de tijd haar werk te later doen en het gewenste effect te laten ontstaan. En dat we dat geduld niet hebben zie je aan alle technieken die worden ingezet om bijvoorbeeld koper snel groen te krijgen, hout te laten vergrijzen of gevels te laten begroeien.
Dat de factor tijd niet lastig hoeft te zijn of zelfs een essentiële voorwaarde voor het bereiken van kwaliteit is toont Louis le Roy met zijn werk aan. In zijn projecten onderzoekt hij de symbiose tussen natuur en cultuur met de factor tijd op oneindig. Hierbij gaat het nooit om het beeld van de natuur (je doet hem geen groter verdriet dan hem te complimenteren met de schoonheid van zijn tuin), maar om een natuurlijk proces waarvan ook het menselijk ingrijpen deel uitmaakt, waarin toeval wordt geaccepteerd en het ontbreken van een eindbeeld een voorwaarde is; hij noemt dit een ecokathedraal proces.
Onder een ecokathedraal proces wordt de ontwikkeling van hoogcomplexe structuren door samenwerking tussen natuurlijke en creatieve menselijke processen verstaan. Daarmee wordt beoogd het inzicht en bewustzijn van het begrip “tijd” te bevorderen als voorwaarde voor de creatieve ontwikkeling van samenwerking tussen natuurlijke en creatieve menselijke processen in ruimte en tijd.
Open source
Deze samenwerking biedt gelegenheid tijd te delen. In het inleidende artikel van Ole Bouwman in het Archisnummer over Tijd stelt hij dat het ons in deze op snelheid, gelijktijdigheid en plaatsloosheid gerichte wereld ontbreekt aan gedeelde tijd; gedeelde werkelijke ervaring. Nu iedereen in staat is elke informatie op elk zelf gekozen moment tot zich te nemen ontstaat een leegte in communicatieve zin. Dialogen worden vervangen door uitwisselingen van monologen. Het gat wordt gevuld met events en spectaculaire ervaringen; kortstondige momenten die de suggestie van een gezamenlijk doel, een gedeelde tijd moeten leveren. De ecokathedraal is een project waaraan generaties lang doorgewerkt kan worden. Le Roy geeft de aftrap, maar met hem en na hem zullen er vele auteurs zijn. Iedereen draagt energie en ervaring aan het project bij. In die zin is het een plek voor gedeelde ervaring, gedeelde tijd.
De ecokathedraal kan dan ook als een voorbeeld van ‘open source’ in de ruimtelijke ontwerppraktijk gezien worden. De beschouwer van het kunstwerk kan hier namelijk een actieve participant worden. In het nummer van Archis, gewijd aan het thema ‘Open Source’, worden parallellen gezocht tussen ontwikkelingen in de ICT-wereld en de kunst en de architectuur. Er wordt een paradigmawissel beschreven van een op auteursrecht en bezit gefundeerde ontwikkeling van software naar een ontwikkeling op basis van zelforganiserende, gemeenschappelijke belangen en vrije uitwisseling van kennis. In deze ‘open source’-praktijk is geen sprake meer van een auteur. Het onderscheid tussen specialist en leek, tussen gebruiker en producent vervaagt.
In het hier besproken kader van de ecokathedraal is het vreemd dat de kathedraal en de bazaar in Archis als metaforen worden gebruikt om respectievelijk de auteursrechtelijk beschermde software van Microsoft en de ‘open source’-beweging te beschrijven. De kathedraal dient hier als metafoor voor een hiërarchisch bedrijfsmodel, de bazaar als plek waar ideeën en vormen worden overgedragen en daarmee nieuwe betekenis krijgen. Hierin spelen het toeval en de onvoorspelbaarheid van de richting waarin het project zich gaat ontwikkelen een belangrijke rol. Problematisch is de vraag hoe om te gaan met deze vrijheid; hoe ervoor te zorgen dat het niet uit de hand loopt. In de ICT blijkt het zelforganiserende vermogen binnen dergelijke complexe systemen zeer groot. Tot verbazing van de kathedraalbouwers bij Microsoft werkt de bazaar. Misschien uiteindelijk nog wel beter dan de kathedraal. De ecokathedraal in Mildam zou in deze zin misschien beter eco-bazaar kunnen heten. Maar dat klinkt teveel naar een braderie met tweedehands zonneboilers. Het gaat in Mildam echter ook om een proces zonder vastomlijnd eindbeeld, waar generaties aan meebouwen, waar toevalligheden als het voorhanden materiaal bepalen hoe en waaraan gewerkt wordt en waarvan het onduidelijk is in welke richting het project zich (ook letterlijk) beweegt.
Ecokathedraal te Mildam
Ongeveer rond het moment dat la Mémé in Brussel werd opgeleverd startte le Roy, gefrustreerd door de tegenwerking bij diverse projecten, zijn eigen ecokathedrale project te Mildam. Ruim dertig jaar werkt hij ondertussen op een terrein ter grootte van ongeveer 4 hectare in de buurt van Heerenveen. Toen le Roy in de jaren ‘70 op verschillende plekken in binnen- en buitenland aan de slag was functioneerde dit terrein in Mildam als proeftuin. In vele voorbeelden staat het beschreven in zijn eerste boek.
Zo onderzocht hij hier wat er gebeurde als het gras niet meer gemaaid werd. Hij plaatste bomen rondom het perceel om het afgevallen blad op het terrein te behouden. Al snel woekerden brandnetels rondom de bomen en rukten vervolgens op naar het open midden van het terrein. Na enige tijd namen andere planten het centrum weer in en verdween de brandnetel. Aan de hand van dergelijke voorbeelden beschrijft le Roy de kracht van natuurlijke processen en de onzin van de menselijke aandrang om middels maaien, snoeien en branden monoculturen in stand te houden en aldus de natuur uit te schakelen.
Op haast wetenschappelijke wijze toont hij het belang van de ontwikkeling van complexe ecosystemen aan. Hij ziet de mens als wezenlijk onderdeel van de natuur en maakt zich, in tegenstelling tot natuurontwikkelingsorganisaties, sterk voor continu menselijk ingrijpen in de natuur. Maar dan wel op een zodanige wijze dat de mens helpt de aanwezige potenties tot ontwikkeling te brengen en niet door de natuur zijn wil op te leggen. Hij accepteert elke situatie zoals hij deze aantreft, bouwterreinen na oplevering van de woningen, puinhopen, etc.
In plaats van de boel glad te strijken en storende elementen te verwijderen voegt hij er zonodig meer toe. Met een merkwaardige tolerantie weet hij de meest ongebruikelijke materialen in te zetten. En wel op zodanige wijze dat je er, als je er oog voor hebt, zelfs een esthetisch genoegen aan kunt beleven.
Begonnen als proeftuin met een klein ateliergebouw zijn er ondertussen meer dan 1500 vrachtwagens met 15.000 ton materiaal aangevoerd en verwerkt. Klinkers, trottoirbanden, stoeptegels, lantarenpalen en rioolbuizen. De grote hoop wordt gesorteerd en in verband gestapeld, zonder cement of hulp van machines. Als de vrachtwagen die het materiaal stort niet verder kan worden de activiteiten verplaatst. Evengoed is het mogelijk dat een bewerkte plek, na een aantal jaren onaangeroerd te zijn geweest, opnieuw bouwlocatie wordt. Echter nooit als tabula rasa, maar altijd voortbordurend op wat er ligt.
De totale massa accumuleert vocht en warmte. Het terrein schijnt nu 4° warmer dan de omgeving te zijn, er zijn weer planten en vlinders gesignaleerd die al jaren niet meer voorkwamen in Friesland en het heeft een enorme eigen dynamiek ontwikkeld waarvan ook le Roy niet weet hoe deze zich verder zal ontwikkelen.
Gaudi, Cheval en Constant
Er zijn vele misvattingen over het werk. Anders dan de bij Gaudi of de naïeve architectuur van de Franse postbode Cheval die zijn Palais Ideal bouwt gaat het bij le Roy niet om het realiseren van een droom, maar om het toetsen van zijn theorie aan de praktijk. De vergelijking met Constant Nieuwenhuis en zijn Nieuw Babylonproject gaat beter op. Vollaard schrijft hierover[5]:
Hoewel le Roy binnen de context van de natuur werkt en Constant de stad als uitgangspunt nam, deelt le Roy Constants overtuiging dat de creatieve potenties van de mens ongelimiteerd zijn en dat deze creatieve krachten vrijgemaakt kunnen worden in een interactie met de omgeving. Beiden zochten naar creatieve vrijheid en interactie tussen de (spelende) mens en zijn omgeving binnen dynamische, complexe systemen die geen vaste vorm kennen en geen begin en eindpunt, niet in ruimtelijke zin en niet in temporele zin. De overeenkomende uitgangspunten zijn opvallend ondanks het verschil tussen de artificiële ruimtelijke structuren van Constant en de natuurlijke omgeving van le Roy. Een ander niet onbelangrijk verschil is dat Constant een ‘arbeidsloze maatschappij’ noodzakelijk achtte. In essentie is Nieuw Babylon een utopie, waarvan het de vraag is of Constant de concrete realisatie ooit werkelijk dacht mee te maken. le Roy ontwikkelde zijn theorie vanuit de praktijk, al vóór hij erover begon te schrijven.
Religie
Het project heeft minder met religie te maken dan de term ecokathedraal doet vermoeden. De eerste vergelijking met kathedralen betreft de wijze waarop deze door de eeuwen heen tot stand gekomen zijn. Processen waarbij weliswaar van een soort globaal grondplan werd uitgegaan, maar waarvan de eerste bouwers nooit konden voorspellen wat eeuwen later het uiteindelijke resultaat zou worden. Vakmanschap, kennis, ervaring en kunstenaarschap werden ingebracht in een soort open planproces; het uiteindelijke resultaat kan aan niemand in het bijzonder worden toegeschreven.
De tweede vergelijking betreft de tijdsduur nodig voor realisatie. Le Roy gaat ervan uit dat hij nu de fundamenten legt voor een bouwwerk dat rond het jaar 3000 ongeveer zijn voltooiing zal naderen (of althans: niet hoger zal groeien).
In feite kan het terrein ook gezien worden als een experiment naar wat er kan gebeuren als vrije menselijke energie ingezet wordt in een natuurlijk proces. “Wat kan de natuur? Wat kan een levend organisme? Wat kunnen de mensen? Wat kan 1 mens in tijd en ruimte presteren?” Dat zijn de vragen die le Roy zich stelt. Er ontstaat hier een symbiose tussen natuur en cultuur; een totale versmelting, een samenwerking tot wederzijds voordeel. Hiermee krijgen ontwikkelingsprocessen een enorme versnelling. Biologen die Mildam bezochten schatten sommige groeiprocessen op het terrein in op tweehonderd jaar, terwijl het nog geen 35 jaar terug een weilandje was.
In lezingen en teksten verwijst le Roy vaak naar het werk van de onlangs overleden Belgische Nobelprijswinnaar Ylja Prigogine die het ontstaan van complexe dynamische systemen in verband brengt met de tijdsfactor. Piet Vollaard schrijft in dit verband in het boek Nature Culture Fusion: “Complexiteit is van belang bij het instandhouden van dynamische systemen. Niet eenvoud, maar complexiteit is het kenmerk van het ware (van het natuurlijke). Hoe complexer een organisme, hoe vrijer het is.”[6]
Anderzijds wordt ook geoefend met vertraging. Elke dag wordt gewerkt op het terrein, jaar in jaar uit. Er zijn geen plannen waarmee gewerkt wordt. Alles gebeurt ter plekke naar aanleiding van de situatie en het aangevoerde materiaal. Doordat het geheel zich zo traag ontwikkeld is het mogelijk continu bij te stellen, toe te voegen, zaken te wijzigen. De planten en bomen vinden langzaamaan de meest geëigende plek, het totale systeem wordt steeds complexer en dus sterker. In feite onttrekt het project zich in alle richtingen aan de cycli en tempi van onze tijd. Daarmee ontstaan onvermoede kwaliteiten en mogelijkheden.
Beeld
Naast het auteursrecht moet in een ecokathedraal proces een ander, voor ontwerpers zwaarwegend item overboord worden gezet, namelijk de fascinatie voor het beeld. Le Roy zal in lezingen zelden of nooit beelden van Mildam laten zien, omdat de kans groot is dat men er dan onmiddellijk toe zal overgaan de schoonheid van het beeld te roemen. En dat is nu precies wat voor hem een bijverschijnsel is. Hij heeft geen enkele fascinatie voor het beeld. Het boek ‘Nature Culture Fusion’[7] opent met de volgende waarschuwing over vorm: “Voor een goed begrip van hetgeen geschreven wordt, moet steeds worden bedacht dat wanneer de natuur ter sprake komt dat daar dan steeds natuurlijke processen mee bedoeld worden, maar nooit de natuur in haar tijdelijke verschijningsvorm”.
Alleen het proces telt, de dynamiek, de ontwikkeling. Bezoekers op het terrein zijn welkom onder voorwaarde dat zij vaker terugkomen om te zien wat er verandert in de tijd. Door zijn toedoen of omdat de natuur er weer overheen gegaan is. Prachtige gestapelde structuren, die zeker een esthetische schoonheid bezitten, verdwijnen binnen de kortste keren onder een laag mos of planten. Delen zakken in de grond of worden door bomen opzij geduwd, alles is continu in beweging, de complexiteit groeit.
Symbiose
De weerstand vanuit het heersende systeem heeft alles te maken met de angst te worden vervangen door een nieuw systeem. In dit geval misschien te worden overwoekerd. Met goedkeuring voor een ecokathedraal project zou een wolf in schaapskleren worden binnengehaald die het heersende systeem van binnen uitholt en tenslotte vervangt. Constant Nieuwenhuys tekende zijn Babylonische structuren in de kaarten van bestaande steden die er daarmee uit kwamen te zien alsof delen van de stad getransformeerd werden. Maar in feite betrof het een nieuwe laag die letterlijk boven de stad zweefde. Oud en nieuw boven elkaar, vergelijkbaar met gestapelde stedenbouw in vele moderne plannen, elkaar slechts voorzichtig rakend. Hiermee de confrontatie vermijdend.
Behalve het genoemde verschil tussen Constant en le Roy met betrekking tot het utopisch karakter van de plannen is er ook een verschil in de verhouding tot het bestaande. Le Roy ziet zijn ecokathedrale systemen gerealiseerd op maaiveldniveau, in het landelijk gebied en in de stad, in confrontatie met onze alledaagse, gebouwde werkelijkheid. Complexe structuren waarin een ander tijd-ruimte-regime heerst. Op sommige punten is het extreem langzaam, op andere extreem snel. Waarin alle bekende planologische, restrictieve gereedschappen overboord zijn gezet en vervangen door de potentie van zelforganiserende processen. Een systeem dat het bestaande zover mogelijk penetreert. Een systeem dat niet het bestaande vervangt, maar zich er op symbiotische wijze mee verhoudt. In die zin lijkt de angst voor vervanging van het bestaande niet terecht. Eerder wordt door le Roy gezocht naar samenleving van de twee verschillende systemen tot wederzijds voordeel.
Bestemmingsplan
Hoe gaat het verder met de ecokathedraal? In Friese en andere kranten verschijnen met enige regelmaat stukjes waarin voor- of tegenstanders van het project hun zorgen uitspreken.
In de ogen van sommigen dient deze anarchie niet langer gedoogd te worden, anderen beseffen dat Heerenveen met dit project iets unieks binnen de gemeentegrenzen heeft. Als ook de Kennedylaantuin erbij betrokken wordt, kan een ecokathedrale wandelroute door Heerenveen toeristen naar Mildam leiden. Dus worden nu de eerste stappen gezet richting legalisatie en opname in een nieuw bestemmingsplan.
Nergens wordt echter de tegenstelling tussen planologie en de ruimtelijke ordeningspraktijk en een ecokathedraal-project duidelijker dan wanneer je het laatste probeert te beschrijven in termen van de eerste. In feite legt een bestemmingsplan alles vast wat je in het project vrij zou willen laten. Mijn verwachting is dat de paradox van de ecokathedrale bestemming niet eenvoudig opgelost kan worden. Maar als dat wel lukt, en een gebied ecokathedraal kan worden inbestemd, is de weg vrij om ook elders in het land te beginnen en kan de procesarchitectuur van le Roy werkelijk gestalte krijgen.
(bovenstaande tekst is een bewerkte versie verscheen van “Architectuur als proces”, Rob Hendriks jaarboek Academie van Bouwkunst Groningen 2003 – 2004)
Rob Hendriks is architect bij DAAD Architecten en docent aan de Academie van Bouwkunst te Groningen. Van 1991 tot 1995 werkte hij als architect bij Lucien Kroll in Brussel.
[1] De Mémé is een monument voor de democratiseringsbeweging in Europa en betekende Kroll’s doorbraak als de architect (Godfather) van de participatie. Het bestaat uit 20 appartementen, 60 studio’s, 200 kamers, 6 groepswoningen, een restaurant, bioscoop, theater, winkel, kinderdagverblijf, kantoren, postkantoor en enkele café’s. Van de geplande 40.000 m2 is slechts 20.000 m2 gebouwd. Na een ruzie tussen architect en opdrachtgever heeft een andere architect het werk afgemaakt. In opdracht van de stad Brussel heeft Kroll eind jaren ’70 nog wel het metrostation Alma mogen ontwerpen.
[2] “De anarchitectuur van Lucien Kroll”, Fr. Strauven, Wonen/TABK, mei 1976
[3] J.D. Besch, Componenten 2, (publikatieburo Delft, 1997)
[4] Archis no.2, en no.3, 2003
[5] Nature Culture Fusion (NAI Publishers 2002, pag. 21)
[6] idem. (pag. 24)
[7] ‘nature culture fusion’ NAI Uitgevers 2002