Artikel in publicatie “Leven en werken in ruimte en tijd”, Stichting TIJD, 2006
Begin jaren zestig wordt in het zuidelijk deel van Heerenveen druk gebouwd aan de nieuwbouwwijk Heerenveen Midden. Ontworpen op een orthogonaal stratenpatroon met rijwoningen en portieketageflats aan weerszijden van een voorzieningenstrook verschilt de wijk in opzet en architectuur niet van de na-oorlogse nieuwbouw in andere steden van het land. In 1964 zijn de bouwwerkzaamheden zover gevorderd dat het tijd wordt de inrichting en aankleding van de openbare ruimte gestalte te geven. In een notitie aan zijn college van Burgemeester en Wethouders lijkt het de toenmalige directeur gemeentewerken gewenst “…over te gaan tot het oprichten van een beeldhouwwerk, een plastiek of dergelijke.”[8] Als plaats voor het kunstwerk acht hij een plek op het gazon aan de Europalaan het meest geschikt en hij stelt voor een commissie in het leven te roepen die hierover het best advies kan uitbrengen. Het wil hem voorkomen dat naast enkele ambtenaren en leden van de culturele raad (i.o.) “…een kunstzinnig aangelegd particulier (misschien de heer le Roy?)…” in de commissie zou moeten worden benoemd. Dat met dit initiatief de opmaat werd gegeven voor een proces dat zich eindeloos in de tijd zou gaan ontwikkelen, dat de gemoederen in Heerenveen en ver daarbuiten zou gaan verhitten en dat ruim veertig jaar later tot een voorlopig hoogtepunt zou gaan leiden met de ondertekening van een honderdjarig contract tussen gemeente en de Stichting TIJD, had de goede man op dat moment waarschijnlijk niet kunnen bedenken.
De tekenleraar aan de Rijkscholengemeenschap van Heerenveen Louis le Roy, veertig jaar oud en behept met een brede interesse in kunst en biologie, accepteert de uitnodiging zitting te nemen in de commissie voor de verfraaiing van het stads- en dorpsbeeld. Zijn eerste inhoudelijke bijdrage aan de discussie rondom het kunstwerk in het plantsoen is dermate verrassend dat de Friese Koerier er onmiddellijk een artikel aan wijdt [9]. Hij stelt voor niet één kunstwerk te plaatsen, maar een hele serie kunstwerken en deze niet te kopen, maar te huren en na een bepaalde periode in te wisselen voor een volgende serie. Veel kunstenaars krijgen zo de gelegenheid hun werken te tonen en de wijk wordt verrijkt met een wisselende expositie. Het idee van een niet statisch geheel, dat in de tijd continu zal veranderen, op de grens van kunst en natuur, wordt hiermee in relatie tot de Kennedylaan voor het eerst voorzichtig geopperd. Tevens “…denkt de commissie, maar speciaal de heer le Roy, inmiddels al na over planten, die voor de beeldenexpositie een wat aanvaardbaarder omgeving moeten opleveren dan de zakelijke kortgeschoren gazons.” [10] Met de kennis die we nu hebben van Mildam, de Kennedylaantuin en andere projecten van le Roy lees je hierin al de eerste aanzetten tot wat later ‘een ecokathedraal proces’ genoemd zal gaan worden. Een proces dat ontstaat in samenwerking tussen natuurlijke en creatieve processen, zonder beeld of plan van een vooraf gedefinieerd eindresultaat in ruimte noch tijd, met maximale benutting van vrije menselijke energie, met maximale benutting van vakmanschap en ervaring van leken en professionals. Maar in 1964 wist niemand nog precies welke kant het op zou gaan met de inrichting van het plantsoen.
Uiteraard zijn de beeldhouwers enthousiast over het Heerenveense “kunstei van Columbus”. Enkele kritische geluiden komen van de lokale bevolking die het idee van een beeldengalerij geldverkwisting vinden. Zo schrijft een inwoner van Heerenveen in een ingezonden brief in de krant [11]: “Met enige verwondering las ondergetekende de mededeling in de Friese Koerier dat er pogingen in het werk worden gesteld om onze plaats te ontsieren met een z.g. beeldengalerij. Deze, vaak voor een normaal mens niet te begrijpen gewrochten, en gemaakt door op de bonnefooi levende ‘kustenaars’ hebben totaal geen zin. Beter was het dat de gemeente de gelden die hiervoor beschikbaar zullen worden gesteld voor een beter doel gebruikte. Ik doel dan speciaal op het onderhoud van onze straatwegen…”
In een reactie op het commentaar op met name de kostenconsequenties van de beeldenhuur stelt de Culturele Raad, die de taak van de in maart 1965 opgeheven commissie voor de verfraaiing van het stads- en dorpsbeeld heeft overgenomen, bij monde van waarnemend voorzitter le Roy voor, dat de gemeente slechts gazons of plantsoenen ter beschikking stelt voor het gedurende een bepaalde tijd exposeren van beeldhouwwerken. Opnieuw brengt le Roy het punt van de inrichting van de plantsoenen naar voren. Hij stelt dat beelden niet zomaar in een plantsoen kunnen worden geplaatst, maar dat een geschikte beplanting moet worden aangebracht en raadt de gemeente met klem aan “…in dezen niet de traditionele methode van plantsoenaanleg (die nogal kostbaar is ook op den duur) te volgen, maar toe te staan, dat – desnoods bij wijze van proef – door de dienst gemeentewerken in samenwerking met de lagere landbouwschool en de Culturele Raad (in dezen te vertegenwoordigen door de heer le Roy, die naast tekenleraar o.m. ook botanicus is) een bijzondere vegetatie wordt aangebracht, die eventueel tevens een kruidentuin zou kunnen omvatten.” [12] Naast de inzet van scholieren stelt le Roy voor vrijwilligers bij de uitvoering van de werkzaamheden en het toekomstig onderhoud van de tuinen te betrekken. De dappere gemeente gaat akkoord met de voorstellen, behalve op laatstgenoemd punt; de afdeling beplantingen dient de uitvoering van het werk en het toekomstig onderhoud op zich te nemen.
Wegens drukte en onderbezetting op deze afdeling laat de daadwerkelijke start van de werkzaamheden nog meer dan een jaar op zich wachten. Een jaar waarin men zich vooral lijkt bezig te houden met de verdeling van de verantwoordelijkheden en de zeggenschap over het project. In september 1966 gaat de eerste spade de grond in. Er is dan nog geen tekening van een totaalplan voor het gebied gemaakt en dat zal in alle daarop volgende decennia ook niet gebeuren. In de krant wordt uit de mond van le Roy opgetekend, dat het “…een botanische plantenverzameling wordt, die op esthetische wijze wordt gevoegd en zo mogelijk op ecologische basis.” [13] Alle lijnen in de tuinen moeten een contrast vormen met de omgeving en de plantengroei moet in contrast zijn het soort begroeiing rond Heerenveen. Uiteindelijk, zo voorspelt le Roy, zullen de flats aan de Kennedylaan wanneer men tussen de begroeiing staat niet meer te zien zijn. Voordat het zover is zullen er in elk geval vijf jaar verstreken zijn. Dan kunnen ook de beeldhouwwerken hun plek krijgen in de tuinen. Bijzonder is dat telkens wanneer le Roy over het project spreekt, hij het als een cultureel project benoemt.
In een uitgebreid artikel voor het blad Gemeentewerken zal Brugt Hartstra, als hoofd afdeling beplantingen medeverantwoordelijk voor het project, zes jaar later verslag doen van zijn ervaringen met le Roy. Hij beschrijft de werkwijze van le Roy waarbij zonder eindbeeld voor ogen improviserend gewerkt wordt. Voor de totale groenstrook met een lengte van ca. 1000 meter en een breedte van nog geen 20 meter, ingeklemd tussen twee straten, werd weliswaar op hoofdlijnen een thematische invulling van de verschillende gedeelten bedacht, maar deze werd niet uitgetekend in plannen. Le Roy maakte kleine, niet op schaal getekende schetsjes die zijn bedoelingen moesten verduidelijken. “Mocht het dan niet precies uitkomen, niet zo erg, een ieder die er werkte had een zekere inbreng en samen werden de moeilijkheden opgelost.” [14] Met de thematische invulling: een tamelijk gesloten begroeiing met bos in het meest noordelijke deel, een heidetuin in het volgende, een deel met forse hoogteverschillen tot 2,5 meter en een moeras en tenslotte een deel met vrij open beplanting van coniferen, kan aan de bewoners worden gemeld wat er ongeveer voor hun deuren gaat plaatsvinden. Verder lijkt deze vierdeling vooral bedoeld als vertrekpunt voor “…een tuin waarin zich een zekere ontwikkeling van het ene vegetatietype naar een ander zou moeten manifesteren.” [15]
Er wordt hard en enthousiast gewerkt, geplant en stenen gestapeld en Hartstra en zijn mannen moeten erg wennen aan deze voor hen totaal nieuwe wijze van plantsoenaanleg. Het reliëf in het terrein, de eindeloze hoeveelheden verschillende planten en bomen, hergebruik van materiaal en alles bedoeld om tot een niet statisch geheel te leiden. Terwijl bijvoorbeeld overal in Heerenveen de plavuizen strak tegen elkaar werden gelegd om de groei van onkruid te beperken, werd er hier zoveel mogelijk ruimte tussen gelaten om ‘het leven’ een kans te geven. [16] Men begon er echter al snel plezier in te krijgen en ging steeds minder ‘netjes’ werken.
In de publicatie Uilespiegeltjes [17] uit 1984 beschrijft le Roy de start van het proces als volgt: “Wreed liet ik een groot deel van de grasmat over de volle lengte in tweeën scheuren, groef de grond meer dan een meter diep uit en liet vervolgens wagens puin in dat vers gedolven graf storten. Ontzet keek het volk toe. Men ging op de ‘barricaden’ en men was er zeker van dat dit op een misverstand berustte!! Zo had men mij niet begrepen. Is dit nu hun ‘tuin’? Bent u nu al klaar? Blijft dat alles hier zo liggen? Onverstoorbaar liet ik een paar honderd meter verderop bovenop het grasgazon nieuwe puinhopen storten.” Het moet een vreemde gewaarwording voor de omwonenden zijn geweest. Puin van iedere afbraak in Heerenveen was goed voor de Kennedylaan, maar ook oude beddenspiralen, bromfietsen en naaimachines schijnen er te zijn gestort [18]. Daaroverheen weer aarde om met zoveel mogelijk hoogteverschillen de verscheidenheid aan planten te bevorderen. Het stapelen van stenen tot muurtjes en het graven van kuilen om verschillen in vochtigheid van de grond te verkrijgen zijn methoden die zich ondertussen ruimschoots bewezen hebben en die bovendien leiden tot voor de beschouwer prachtige beelden, maar die voor de meeste mensen als een schok moeten zijn aangekomen.
Hoewel er zeker een zo groot aantal enthousiaste, maar stille omwonenden genieten van wat er voor hun deuren plaatsvindt, komt het eerste serieuze bezwaar tegen de ‘wilde tuin’ van een dertigtal bewoners van de Europalaan. Zij zien wat er gebeurt aan de Kennedylaan, zonder idee over wat dit in de tijd zou kunnen gaan worden en vrezen voor de belemmering van hun uitzicht, een beperking van de speelruimte voor hun kinderen en gevaarlijke verkeerssituaties ter plaatse van de overgangen. In 1967 en 1968 vindt er een vaak felle discussie plaats tussen gemeente, le Roy en deze groep bewoners met als inzet de invulling van het noordelijk deel van het plangebied, waarbij de bewoners hun voorkeur uitspreken voor het traditionele beeld van gazons met rozenperken. Hoewel de bezwaren worden geopperd lang nadat de beslissing dit hele gebied juist op een niet-traditionele manier te bewerken is genomen, is de gemeente niet ongevoelig voor de bezwaren van de bewoners. De geplande bouw van de sporthal en de kerk in het centrum van het gebied en de daarvoor benodigde bouwplaatsruimte wordt aangegrepen om het werk tijdelijk stil te leggen om zich te kunnen beraden op het vervolg. Le Roy deelt de bezwaren van de bewoners niet, meent dat het rekwest is beïnvloed door een onjuiste voorstelling van zaken (iemand beweert een tekening van het totaal gezien te hebben) en eist onmiddellijke voortgang van de werkzaamheden om de eenheid in het plan niet te verstoren. In een van de vergaderverslagen valt te lezen dat hij de garantie geeft dat na voltooiing van het gehele plan, over enkele jaren de gemoederen van de bewoners tot rust zullen zijn gekomen. De gemeente stemt in met continuering van het werk onder voorwaarde dat er betere voorlichting over de plannen aan de omwonenden zal worden gegeven. Vanaf dit moment verschijnt een driemaandelijks bericht in de krant over de voortgang. Le Roy houdt een lezing voor de omwonenden waarin hij zijn gedachten uiteenzet en erop wijst dat voor hen in de nabije toekomst de mogelijkheid zal bestaan in het gereedgekomen deel werkzaam te zijn. In het voorjaar van 1969 gaat er een brief uit naar alle lagere scholen van Heerenveen waarin het project wordt toegelicht en de schoolhoofden het voorstel wordt gedaan “twee leerlingen van uw school, waarvan u weet dat zij bijzondere belangstelling in deze richting hebben en bovendien bereid zijn in hun vrije tijd onder leiding lichte werkzaamheden te verrichten, hiervoor te willen aanwijzen.” Op zowel de uitnodiging aan de bewoners als die aan de scholen komen weliswaar enkele formele, positieve reacties, maar behoudens enkele kinderen die de tuin bezoeken wordt er weinig gehoor aan gegeven. De professionele interesse neemt echter sterk toe. Er wordt veel over het bijzondere project geschreven en er zijn talrijke bezoeken van groepen ambtenaren, bestuurders, ontwerpers, biologen, etc. In 1972 wordt zijn werk door de Gemeente Heerenveen geëerd met het Ereteken en van het Prins Bernardfonds ontving le Roy in 1972 de Zilveren Anjer. Elders in Friesland, maar ook in België en Frankrijk starten nieuwe soortgelijke projecten met le Roy.
Behalve als groenvoorziening in de wijk functioneert de tuin begin jaren zeventig als excursieterrein, wandeltuin, werkterrein, educatief terrein (voor biologielessen, botanie), productieterrein (van jonge plantjes die elders weer gebruikt kunnen worden) en hopelijk ooit als expositieterrein (voor beeldhouwwerken en plastieken). In de publicatie “Natuur uitschakelen, natuur inschakelen” [19] uit 1973 wordt het Kennedylaanproject genoemd als verbinding van het centrum van Heerenveen met de bestaande bosvegetatie in het aangrenzende landschap.
Wanneer men de tuin enkele jaren heeft kunnen zien ‘rijpen’, het puin verwerkt is, het uitzicht erop prachtig is geworden en er geen verkeersongelukken zijn gebeurd, slaat de stemming ook bij de grootste tegenstanders om en sluit Heerenveen de tuin en de tuinman in het hart. Ondanks de aanwezigheid van veel, grote binnenterreinen in de buurt kiest de jeugd ervoor in de Kennedylaantuin met zijn hoogteverschillen en spannende hoekjes te spelen. Planten en zaden uit de Kennedylaan worden elders gebruikt, le Roy wordt op diverse plaatsen gevraagd lezingen te houden en nieuwe ‘wilde tuinprojecten’ op te starten. De aanleg van de tuinen gaat langzaamaan over in het onderhoud ervan, waarbij de gemeentelijke plantsoenendienst het heft stevig in handen houdt en de bewoners nog steeds buiten spel staan. Hiermee snijdt de gemeente zich minstens twee keer in de vingers. Ten eerste met betrekking tot de kosten. De aanleg van de tuin heeft zo’n fl.20,-/m2 gekost (tegenover fl.5,-/m2 voor een gewoon plantsoen). Men zou de hoge opstartkosten voor het ecokathedrale proces de volgende jaren echter gemakkelijk hebben terugverdiend in het onderhoud, wanneer vrijwilligers uit de buurt, scholen, etc. zouden hebben kunnen meewerken en het park ‘hun’ park was geworden. Een tweede en voor het wezen van het project belangrijkere inschattingsfout is dat de wijze van onderhoud zoals die drie decennia lang gepleegd is heeft geleid tot sloop en een (gedeeltelijke) conservering van het uitgevoerde plan. Daarmee enkele essentiële randvoorwaarden voor het ontstaan van een ecokathedraal proces negerend, namelijk dat het resultaat niet de conceptie van een enkele man kan zijn (de vormgever wordt begeleider van het proces), maar dat “de blijvende geïnteresseerdheid van veel mensen plus het eindeloos aandragen van materialen in hoge mate bepalend is voor de uiteindelijke complexiteit van de vorm” [20] en dat het proces niet in ruimte of tijd begrensd zou moeten worden.
De lieden die bij de aanleg ervaringen hadden opgedaan en de tuin een warm hart toedragen verdwijnen langzaamaan bij de plantsoenendienst en het beleid is er vanaf begin jaren zeventig op gericht de ‘wilde tuin’ net zo te gaan onderhouden als elk ander plantsoen in Heerenveen. Dus wordt er flink gesnoeid, gemaaid en gehakt, worden onoverzichtelijke dwarsverbindingen voor auto’s aan weerszijden opgeschoond om veilige verkeerssituaties te verkrijgen en kun je feitelijk stellen dat er behalve de groei van de bomen en planten die zijn gebleven tussen 1973 en 2005 weinig of niets positiefs is toegevoegd aan de tuin. Bovendien wordt er flink gesneden in de te besteden onderhoudsuren aan de tuin; in 1972 waren dit er 1800, in 1975 nog slechts 800. De ingezonden brieven en publicaties in kranten en tijdschriften over de tuin uit deze periode hebben vooral betrekking op de verloedering ervan. Met krantenkoppen als “le Roy tuin is aan het verruigen”, “Tuinen van le Roy zijn niet meer van le Roy” en “Verloedering bedreigt tuinen le Roy” wordt duidelijk dat van de oorspronkelijke ambities niet veel meer over is. Le Roy meldt dat het park zo dood is als het Vondelpark.
Al direct na publicatie van het overigens zeer informatieve en le Roy-vriendelijke artikel van Brugt Hartstra in 1972 zijn de verschillen van inzicht tussen le Roy en de gemeente zo groot geworden dat le Roy de gemeente verzoekt zijn naam niet langer te gebruiken met betrekking tot de tuinaanleg aan de Kennedylaan en de Europalaan. Van zijn inzichten is zijns inziens dermate weinig gebruik gemaakt en de verzorging verschilt zo veel van wat hij zich ervan had voorgesteld dat hij zijn handen van het project aftrekt.
Het duurt tot 1995 voordat er weer serieuze politieke aandacht voor de tuin ontstaat. Met name D66 raadslid Tiemen Stuiver weet de gehavende tuin op de agenda van het college te krijgen met als resultaat een nieuw beheersplan. Met dit beheersplan wordt weliswaar voorkomen dat het rigoureuze snoeien verder gaat, maar veel meer dan een extensief onderhoudsplan is het niet. Bewoners worden er nog steeds niet in betrokken en er worden geen nieuwe kwaliteiten toegevoegd. Hoewel het uitgangspunt is meer in lijn met de ideeën van le Roy te werken gebeurt met het conserveren van de bestaande toestand feitelijk het tegenovergestelde. Het brengt le Roy ertoe zich met de volgende brief in één zin tot de gemeente te richten: “Zowel de vijf beheersmaatregelen als de berichtgeving in de plaatselijke pers over een mogelijke nieuwe ‘aanpak’ van het Kennedylaanproject, hebben mij doen inzien dat, zelfs na een periode van dertig jaar, er blijkbaar nog steeds geen mogelijkheden zijn om dit unieke project – op basis van haar specifieke uitgangspunten – in ruimte en tijd verder te ontwikkelen.” Met zijn kritische vragen aan het college blijft Stuiver tot 2000 strijden voor een doorstart van het Kennedylaantuinproject. Kern van het probleem is het verschil in opvatting tussen le Roy en gemeente met betrekking over de essentie van de tuin. Volgens de gemeente is het een ecologische, hoogwaardige groenstrook waarvan men de natuurwaarden probeert te verhogen, terwijl le Roy van meet af aan spreekt van een hoogwaardig cultureel project, dat uiterlijk het aanzien heeft van een langgerekt park. Praktisch gezien komt dit erop neer dat de gemeente stelt in de buurt van het denken van le Roy te zijn wanneer met een minimum aan ingrepen de natuur zijn gang kan gaan en le Roy menselijk ingrijpen blijft bepleiten als wezenlijk onderdeel van een natuurlijk systeem. Het verschil tussen het beperken van de complexiteit of het vergroten ervan. Met het extensieve onderhoud gaat de tuin verder achteruit en verwordt tot een hangplek met veel zwerfvuil en nagenoeg onbegaanbare paden.
In deze situatie komt tot 31 oktober 2001 weinig verandering. Op die dag werd de Stichting TIJD opgericht, een stichting met als missie het denken en de werken van le Roy te beheren en verder te ontwikkelen. Met de Stichting gaat de gemeente in gesprek over een mogelijke, daadwerkelijke doorstart van het Kennedylaantuinproject. Samen werken zij aan het opstellen van een intentieverklaring met als doel het vrijwel tot stilstand gekomen ecokathedrale proces nieuw leven in te blazen. “Zij erkennen dat de Kennedylaantuin de potentie heeft om een waardevol deel van de stad te worden en vooral een waardevol deel van de leefomgeving van de omwonenden. Zij streven naar het ontstaan van een (ecologische) Louis le Roy-verbindingsroute vanaf het Museum Willem van Haren, via de Kennedylaantuin, het Park Ten Woude en het gebied rond Oranjewoud naar de ecokathedraal aan de Yntzelaan te Mildam.” [21] Op 6 juli 2005 is het zover. Burgemeester de Jonge en le Roy tekenen de intentie verklaring en het project kan minimaal de komende 100 jaar(!) verder. In de intentieverklaring worden de rollen in het vervolg van het proces verdeeld. De gemeente is verantwoordelijk voor het onderhoud en zal positief meewerken om bewoners enthousiast te maken mee te bouwen en werken aan de Kennedylaantuin. De Stichting TIJD levert een ‘bouwmeester’ die de uitvoerende leiding op zich neemt. “Zijn taak zal zijn de creatieve inbreng van individuen zodanig richting te geven, dat recht wordt gedaan aan de essentie van interactie tussen menselijke creatieve energie en ecologische processen in ruimte en tijd, volgens het gedachtegoed van Louis le Roy.” [22]
Die taak van ‘bouwmeester’ kreeg ik, veertig jaar terug geboren in het jaar dat het project begon. Na enkele jaren als bestuurslid van de Stichting actief te zijn geweest, samen met Piet Vollaard een intensieve Kennedylaan-ontwerpoefening met studenten van de Academie voor Bouwkunst te hebben begeleid en vele gesprekken met le Roy begint het concrete werk aan een ecokathedraal project. Een groot verschil met de start in 1964 is dat er, hoe gemankeerd ook, een geschiedenis en een zichtbaar resultaat ligt, waarvan iedereen de kwaliteiten herkent. Bovendien heeft le Roy met zijn werken in en rond Heerenveen veel voor de stad betekend. en volgt de erkenning met onder andere de toekenning van de oeuvreprijs van het Fonds voor de Beeldende Kunsten in 2002. Alle betrokken partijen zijn van het belang en de essentie van het werk doordrongen en werken in dezelfde richting. Vooralsnog verloopt het project sinds de ondertekening van de intentieverklaring dan ook zeer voorspoedig. Schoolkinderen hebben met een plantdag onder het toeziende oog van Henk Pleiter de aftrap gegeven, vrijwilligers meldden zich voor een eerste schoonmaakactie, een aantal werkzoekenden en medewerkers wijkbeheer werken, begeleid door Henk Pleiter en Peter Brinkman, in een fantastisch tempo aan bestaande en nieuwe paden en beplanting, er worden sinds het voorjaar van 2006 weer verse restanten stratenmakermateriaal aangevoerd en verwerkt en in september vond het eerste buurtfeest in de tuin plaats. Plannen voor een amfitheater en een vleermuizentoren zijn in voorbereiding en het gebied rond de voetgangersbrug op de kop van de Kennedylaan zal binnenkort onderhanden worden genomen, waarmee een begin wordt gemaakt met de aanhechting op het Park Ter Woude. Met een publicatie per jaar en de website weet de Stichting niet alleen internationaal de ecokathedrale projecten voor het voetlicht te brengen, maar ook omwonenden voor ‘hun’ tuin te interesseren. Concrete vragen, problemen en wensen worden kenbaar gemaakt. Het gelukkige toeval doet zich voor dat Heerenveen Midden juist op dit moment een periode van forse herstructurering ingaat. Meer dan ooit heeft de Kennedylaantuin de kans een verbindend element in de wijk kunnen worden, toegeëigend door de bewoners.
[8] brief directeur gemeentewerken aan college 29.09.64
[9] “Heerenveen wil kunst huren”, Friese Koerier 24.02.65
[10] idem
[11] “Beeldengalerij: totaal geen zin”, Friese Koerier 05.03.65
[12] brief aan college van B&W 26.04.65
[13] “Cultuur tussen flats”, Friese Courier 29.11.66
[14] “Heeft Heerenveen met Louis le Roy goed gegokt?”, B. Hartstra, Gemeentewerken dec. 1972
[15] idem
[16] “Uilenspiegeltjes”, L.G. le Roy, Ankh-Hermes bv, Deventer, 1984, pag. 64
[17] idem. pag. 66
[18] “De cltuur moet doorgaan. Laten we dan de tegencultuur er gewoon tegenaan leggen.”, Plan 7, 1971, pag. 45
[19] “Natuur uitschakelen natuur inschakelen” L.G. le Roy, Ankh-Hermes bv, 1973, pag. 190
[20] “De cultuur moet doorgaan. Laten we dan de tegencultuur er gewoon tegenaan leggen.”, Plan 7, 1971, pag. 45
[21] “Intentieverklaring Kennedylaantuin”, ondertekend door burgemeester de Jonge en Louis le Roy op 06 juli 2005
[22] idem