Als associate lector Noorderruimte (naast Enno Zuidema en Rik Herngreen) schreef Rob Hendriks onderstaande tekst over hergebruik van industrieel erfgoed in de provincie als onderzoeksveld
Duurzame transformatie agrarisch en industrieel erfgoed
Op veel plaatsen, ook in de Noordelijke Provincies, staan vrijgekomen of binnenkort vrijkomende (agrarisch-)industriële complexen zoals graan- en veevoedersilo’s, oogst- en basisstoffenopslagsilo’s, melk-, strokarton- en steenfabrieken, maar ook steeds meer boerderijen te wachten op herbestemming. Vanwege hun utilitaire karakter zijn het doorgaans niet de meest bijzonder vormgegeven of rijk gedetailleerde gebouwen. Slechts enkelen hebben dan ook een beschermde of monument-status verkregen.
De meeste van deze complexen zijn in de loop der tijd aangepast aan nieuwe productie- en opslagwijzen, verbouwd en/of uitgebreid. Nadat zij in onbruik raakten vonden zij nieuwe functies of werden al (deels) gesloopt. Een groeiend aantal wordt, terwijl zij wachten op een passend hergebruikprogramma, langzaam maar zeker door de natuur overwoekerd. Soms is dit een doelbewust ingezette oefening, zoals bv bij enkele complexen in een park in het Ruhrgebied (Duisburg), maar meestal loopt de bouwkundige kwaliteit harder achteruit dan met subsidies kan worden goedgemaakt. De kosten van eventuele hergebruikinitiatieven zijn dan ook vaak hoger dan (vervangende) nieuwbouw. Dit zorgt ervoor dat er een grote Europese of andere pot geld nodig zal zijn om een hergebruikproject van de grond te krijgen. Met alle gevolgen voor de exploitatie, de schaal waarop het project moet werken en de risico’s verbonden aan de ontwikkeling. Geen wonder dat slechts mondjesmaat aanzetten tot ambitieuze hergebruikplannen de pers halen en er nog minder te melden valt over geslaagde realisaties.
Zo verdwijnen de ‘kathedralen van het platteland’[1] in rap tempo uit het beeld. En dat is om verschillende redenen jammer. Ten eerste zijn het vaak beeldbepalende gebouwen in het landschap die in de geheugens van velen gegrift staan als typisch voor de geschiedenis van een bepaalde plek met zijn gebruik. Maar het zijn vaak ook bijzondere bouwkundige complexen met onvermoede ruimtelijke of bouwfysische kwaliteiten die in nieuwbouw voor eigentijdse woon- of werkprogramma’s lastig te realiseren zijn.
Alleen al om hen als bakens in het landschap en verwijzingen naar een deel van de geschiedenis van dat landschap te behouden zou, veel intensiever dan momenteel te doen gebruikelijk, onderzoek moeten worden gedaan naar de hergebruikmogelijkheden van deze complexen. De hoge kosten die gemoeid zijn met de mogelijke huisvesting van in het landelijk gebied voorkomende programma’s in voormalige industriële complexen weerhouden veel gebouweigenaren van grondig onderzoek naar de hergebruikmogelijkheden. Wanneer er al onderzoek gedaan wordt betreft het doorgaans de cultuurhistorisch waardevolle complexen al dan niet met een beschermde status. De onderzoeksresultaten zijn dan vaak ontwerpen waarbij een verleidelijk beeld, vaak gekoppeld aan een bijzonder programma, moeten helpen om een dure verbouw te bekostigen die zonder de inzet van extra financiële middelen niet haalbaar zou zijn geweest. De haalbaarheid van het plan hangt dan af van de verleidingskracht van het ontwerp gekoppeld aan enthousiaste projecttrekkers.
Een onderzoek waarin bouwkundige, constructieve, bouwfysische kwaliteiten en financiële consequenties van de bestaande gebouwstructuren samenhangend worden bekeken, zou wellicht tot eenvoudiger haalbare oplossingen kunnen leiden. Het betreft vaak complexen met zeer bijzondere ruimtelijke en technische kwaliteiten. Silogebouwen bijvoorbeeld zijn er in hout met een metselwerkschil, metselwerk, staal en beton. Het zijn uitgekiende constructies waarin opslagfunctie en draagconstructie samenvallen. Vertikaal kunnen ze veel hebben, horizontale lasten zijn minder goed op te nemen. In beperkte mate kan erin gezaagd worden, mits het verband behouden blijft. Er kan ook in de hoogte op doorgestapeld worden. De lengte/breedte/hoogteverhouding is uniek. De locaties liggen meestal aan water i.v.m. scheepvaart. De combinatie van een hoog gewicht, veel massa, extreme funderingscapaciteit, grote hoogte en de nabijheid van water biedt tal van onverkende mogelijkheden om het gebouw als accumulator van warmte en/of producent van koelte in te zetten. De silo zou dan behalve ruimtelijk ook energetisch ingezet kunnen worden ten behoeve van een nieuw programma. In het ontwerp zouden juist deze bijzondere gebouwkwaliteiten beter moeten worden benut. Het verdient derhalve aanbeveling een onderzoeks- en ontwerpinstrumentarium te ontwikkelen waarmee de voormalige (agrarisch-)industriële complexen op hun potenties, zowel bouwkundig als ten aanzien van energiehuishouding, kunnen worden ontleed. De fysieke structuur van het bestaande complex als kans in plaats van als last. Dit leidt tot ontwerpprocessen waarbij niet een vooraf bepaald PvE het gebouw bepaalt, maar waarbij de mogelijkheden van het gebouw een passend programma bepalen. Bijkomend voordeel van deze omgekeerde aanpak (starten met een Programma van Mogelijkheden PvM in plaats van Programma van Eisen PvE) is dat een bij de kwaliteiten van het gebouw passend programma in financieel opzicht eenvoudiger tot een haalbaar project zal leiden.
Naast gebrekkige kennis van de potentie van de ‘kathedralen van het platteland’ is een tweede complicerende factor bij hergebruikopgaven het denken in volledig geklimatiseerde, in één keer op te leveren gebouwen. Als alle ruimten moeten voldoen aan de minimumeisen ten aanzien van comfort en energiehuishouding die aan de huidige verblijfsfuncties worden gesteld, dan zullen de vaak grote lege volumes in bouw- en exploitatiekosten problematisch worden. Oneigenlijke ingrepen als het maken van nieuwe vloervelden en het hakken van gaten in de wanden om alle m3 nuttig te maken zijn dan niet te vermijden. De bouwkosten overstijgen daarmee vaak nieuwbouwprijzen. Wanneer de buitenschil geïsoleerd wordt om een volledig geklimatiseerd gebouw te krijgen leidt dit automatisch tot gebouwen die in één keer verbouwd en vervolgens in gebruik genomen kunnen worden. Stapsgewijze verbouw zou tot een eenvoudige exploitatie kunnen leiden. Niet het volledige complex hoeft dan in één keer rendabel te zijn. Bovendien laat deze organische werkwijze het denken in verschillende klimaatzones toe. Dit heeft gunstige consequenties voor de bouwkosten en levert ook vanuit comfort- en gezondheidsoverwegingen voordelen op.
Binnen de onderzoekslijn ‘werklandschappen’ en de onderzoeken ‘hergebruik industriële complexen’, ‘werken in het landschap’ en ‘energie en landschap’ zijn de volgende onderzoekslijnen te volgen:
- nieuwe impulsen voor sleetse gebieden; gebiedsgerichte ontwikkelingen met een programmatische, landschappelijke en architectonische component
- de silo als accu; geen dubo in de vorm van toegevoegde installatietechniek, maar optimaal gebruik van de thermische potentie van bestaande ruimtelijke gebouwstructuren en hun omgeving
- leven in klimaatzones; de overmaat van bv boerderijschuren of silo’s blijft in takt, verblijfsfuncties vinden een plek in interieurelementen onder de gebouw-‘paraplu’
- ontwerpen met de factor tijd; ontwerpstrategieën voorbij de oplevering, hoe kunnen exploitatie, onderhoud en voortschrijdende inzichten gedurende het onwerp-, bouw- en gebruikstraject de kwaliteit van het ontwerp helpen verhogen
- transformatie; ontwerpen in de geschiedenis, welke zijn de wezenlijke kenmerken van het gebouw/complex, waarop bouwt de ontwerper voort
N.B. DAAD Architecten werkt op dit moment aan een aantal projecten binnen dit thematische veld. Voor diverse silocomplexen en voormalige fabriekscomplexen zijn PvM-studies gaande of afgerond. Een werkgesticht te Veenhuizen is recentelijk getransformeerd tot kantoorcomplex opgeleverd. In Overijssel voert het bureau de supervisie over het project ‘re-animatie agrarische erven’, in Friesland over de le Roy tuinen aan de Kennedylaan (Tijd) en in de Provincies Drenthe en Groningen vinden enkele transformatie-oefeningen van boerderijschuren tot woon-/werkhuizen plaats. In samenwerking met bouwfysisch adviesbureau van der Weele heeft DAAD een onderzoek over het thema geproduceerd: DAAD-cahier #07: Industrieel erfgoed / zes thema’s voor hergebruik.
[1] titel van een tweetal publicaties van de Provincie Overijssel, het Oversticht en de Rijksdienst Monumentenzorg over silo’s in Overijssel uit 2004